Over een kabouter in het toilet van Wouter van Peer

De Caille en kwartelvlees met truffels begonnen danig op het metabolisme van Wouter van Peer te werken.  Zijn stofwisseling kan je het best vergelijken met een fabriek vol Chinese dwangarbeiders, die in barbaarse werkomstandigheden tegen sneltempo iPhone 4’s, iPad 3’s en dergelijke lulkoek in elkaar moeten steken. Een gesmeerd team van ingewanden, dat met behulp van de zwartste koffie en de zwaarste sigaretten de haute cuisine in sneltempo  het riool injaagt.

Om maar te zeggen, Wouter moest dringend kakken.

Alzo begaf de jonge Turnhoutse schrijver zich naar de plee, alwaar hij traditiegetrouw zijn broek liet zakken, en zichzelf neerhurkte op de pot. Als literaire partner tijdens de behoefte nam hij zijn Flair, die trouw naast het toilet lag. Niet lang nadat hij de lezersbrieven had gevonden werd hij gestoord.

“Godverdomme!”

Een schelle gil weerklonk. Van onder zijn kont, in het toilet. Omdat dit niet gewoonlijk bij een toiletbezoek hoort, schrok Wouter zich een hoedje en sprong in de lucht. Tot zijn grote verbazing trof hij in het toilet een kabouter aan, rond een verse drol gedrapeerd.

“Wat is dit voor godverdomse pedanterie?!”

Volgens Zaldiar heeft deze bedrieger de koele, dode ogen van een moordenaar.

Wouter weerhield zich van het hyperventileren, en bleef, zoals die keer dat hij ontdekte dat de stripster voor zijn verjaardagshow eigenlijk een verdoken travestiet bleek te zijn, ijzig kalm. De kabouter, die zich van de verse ontlasting ontdeed, was een ietwat mollige, knorrige kleinling, wiens wenkbrauwen Filip Dewinter-gewijs aan elkaar waren gegroeid. Gehuld in een te kleine tuniek, wat zijn kabouterbierbuik enigszins blootstelde aan de wereld. Zijn stoppelbaard zaaide twijfel over het authentieke kabouter-zijn, maar de puntmuts verraadde zijn ware aard. Dit was zeker een kabouter. En een kabouter in een slechte bui, nog wel.

“Sta daar toch niet zo te gapen, man” brulde de kabouter tegen Wouter.
“Sorry” antwoordde onze held, en voorzichtig greep hij de kleine man. Met uiterste zorg zette hij hem neer naast de porseleinen wasbak.
“Voor als u zich wilt verfrissen, meneer de Kabouter”

De Kabouter keek kwaad naar Wouter. “Heb ik het nodig? Stink ik?”
“Wel, u komt net uit een toilet.”
Wouter draaide de kraan open, en een straal water nodigde de kobold uit voor een nodige douche.
“Wilt gij mij vermoorden of WAT? Kom ik nogmaals een mens tegen, willen ze me wééral vermoorden. Wat is dat toch met jullie als ras?” ging hij tekeer tegen zijn redder.
“Sorry meneer de Kabouter.” Excuseerde Wouter zich.
“En genoeg van dat ‘meneer de Kabouter’. Ik heb een naam, weetjewel.”
Wouter keek hem bevragend aan.

“Zaldiar. Kabouter Zaldiar. Maar het liefst gewoon Zaldiar.”
“Oké, Kabouter Zaldiar.”

Het miniatuurmensje  stond recht en loerde richting het toilet.
“Mijn schip! Het ligt daar nog tussen uit uitstootsels! Snel, vis het op. Voor het zinkt.”
“Uw schip?” vraagde Wouter verbaasd.
“Ja, mijn schip,” zei Zaldiar sarcastisch, “Ik ga toch niet vrijwillig door het riool zwemmen, zeker?”
Wouter boog zich over de pot, en zocht naar het schip. Hij vond iets dat, naast een kabouter, ook niet thuis hoort in meeste poephuis. Een banaan. Met de puntjes van zijn vingers viste hij de banaan uit de pot. Het was wel veel zwaarder dan een banaan. Voorzichtig landde hij het voertuig naast de vloekende Kabouter Zaldiar.

“Godverdomme, mijn schip. Miljaar, miljaar!”
Wouter van Peer probeerde de kabouter de kalmeren, maar het mocht niet baten.
“Godverdegodver. Kijk nu hoe het er uit ziet. Helemaal verroest.”
Wouter bekeek de kabouter, zeker niet voor de eerste keer de afgelopen vijf minuten, verbaasd aan.
“Verroest? Het ziet er toch nog uit zoals een lekkere banaan?”
“JONGEN. Ik ga toch niet in een banaan reizen! Mijn onderzeeboot was toen ik vertrok nog kakbruin. Camouflage, weet je wel.”

De twee werden gestoord door een plots gebonk aan de deur. De moeder van Wouter.
“Wouter, lieverd, wat doe je daar binnen? Heb je weer last van je hoogopwerkend metabolisme?”
“Euh, neen, moeder! Alles goed.”
En zonder er bij na te denken greep Wouter zijn Kabouter en diens banaan. Hij holde vliegensvlug naar zijn kamer. Hij kon Zaldiar horen vloeken in zijn borstzak.
Op de kamer van Wouter, na de deur te hebben gesloten, nam hij voorzichtig zijn vloekende kabouter en zette hem op zijn bureau.
“Doe dat NOOIT meer, d’accord?”
Wouter knikte treurig. “Sorry, Zaldiar.”
De kleine man keek onderzoekend in het rond.
“Mooie kamer heb je hier.”
De kabouter klom op de grote papierstapel naast het bureau. Wel één meter zeventig hoog.
“Zo, nu staan we tenminste op dezelfde hoogte. Wat is dit trouwens?”
“Dit is het manuscript voor mijn eerste boek,” zei Wouter, amper zijn trots verhullend, “het gaat over de implementering van de twee definities van vrijheid volgens Isaiah Berlin in de moderne maatschappij en hoe deze tot zijn beperkingen stoot met de opvatting van multiculturele samenleving volgens Derk- Jan Eppinck. Het verhaal is losjes gebaseerd op ‘Faust Der Tragödie erster Teil‘ van Goethe.“
“Klinkt vreselijk.“

Na enkele minuten stilte kon Wouter de vraag niet meer inhouden.
“Waarom zat je eigenlijk in mijn toilet?“
“Alvast niet vrijwillig, zeker? Denkt gij echt dat ik een soort mini-Indiana Jones ben die de rioloolkrochten van Turnhout in kaart wil brengen? Ik ben gevlucht. Jarenlang was ik de huiskabouter van een waanzinnig koppel, die allerlei experimenten op me uitvoerden. Velen te gruwelijk om te vertellen zonder uw indigestiesysteem in de war te brengen. Ook zo’n types die Goethe kunnen appreciëren.“ Zei hij nog, Wouter argwanend aankijkend. “Maar wanneer zij dreigde me te fileren was het tijd voor mij om te vluchten. Vandaar mijn aanwezigheid in uw toilet.“

Wouter en Zaldiar hebben nog de hele avond gepraat over het lijden van de jonge Zaldiar. Wouter besloot de kabouter te helpen door voor hem een papieren vliegtuigje te vouwen.
Zaldiar stapte in zijn vliegtuigje. Het was tijd voor een emotioneel afscheid.
“Waar ga je naartoe?“ vroeg Peer.
“Ergens waar alle kabouters vrij zijn, vriend. Ik hoop dat je me komt opzoeken.“
En de twee deelden een glimlach.
Zaldiar vertrok. Hij hield zich goed vast aan zijn vliegmachine. Wouter nam het vast en gooide deze, met al zijn kracht, door het raam.
“Mag het geluk je toelachen, lieve kabouter.“

Maar enkele seconden later stortte het papieren vliegtuigje neer in zijn tuin. Zaldiar leefde een nomadenleven waarin hij constant moest vluchten voor de Kat Van Wouter.
Wouter daarentegen, trok goedgemutst naar de Wirwar die avond, om tegen al zijn vrienden zijn ongelooflijk verhaal te doen.

 

Over symen

Alle personages zijn 35% fictief. Iedereen die een spelfaut kan spotten krijgt een snoepje. Elke week een nieuw bericht, op woensdag, na 'Thuis'.
Dit bericht werd geplaatst in Trouwens. Bookmark de permalink .

Plaats een reactie